Introductie actuariële berekeningen

De waarde van de stamrechtvoorziening moet in een aantal gevallen actuarieel worden bepaald. Wat betekent dit eigenlijk?
Laten we beginnen met het begrip “contante waarde”.

Stel iemand wil nagaan hoeveel geld hij opzij moet zetten om twee keer € 60.000 uit te keren, telkens na het verstrijken van een jaar. In eerste instantie ligt voor de hand om te zeggen € 120 .000, maar het eerste jaar staat het bedrag nog bij een bank en wordt er rente ontvangen over € 120.000. Eind van dat jaar wordt € 60.000 uitgekeerd en de overblijvende 60000 plus rente levert nog ook nog een jaar rente op. Gaan we uit van 2% rente dan lever het eerst jaar € 2400 op, het tweede jaar € 1248. Dit betekent dat er dan dus € 3648 over is. Kortom: men hoeft minder geld opzij te zetten dan € 120.000 om die uitkeringen mogelijk te maken!

In Excel kunnen we de functie HW (Engelse versie: PV) gebruiken om uit te rekenen dat er € 116.493,66 nodig is om twee keer die € 60.000 uit te keren (als we rekenen met 2% rente). Die € 116.493,66 is de “contante waarde” van twee uitkeringen van € 60.000 achteraf met een rente van 2%.
Je kunt ook uitrekenen als je per maand achteraf uitkeert (€ 5000 per maand achteraf, rente 2%/12, aantal perioden 24) je bij aanvang € 117.535,71 op de rekening moet storten.

Een verzekeringsmaatschappij (VM) neemt voor een lijfrente- of pensioenberekening nog een factor mee, namelijk de kans dat je in de uitkeringsperiode komt te overlijden. Na je overlijden hoeft de VM je niet meer uit te betalen en dat heet dan heel beleefd "sterftewinst". Deze sterftewinst betekent dat nog minder geld nodig is om opzij te zetten. Een VM kan dat doen omdat ze veel verzekerden heeft. De mensen die vroeger overlijden betalen dan eigenlijk voor de mensen die langer leven. Het rekenen met inbegrip van de sterftekansen heet dan actuarieel. Het is zeer complex alleen al omdat die sterftekans ieder jaar weer anders is en uitkeringen nooit mooi parallel lopen met iemands verjaardag. En het wordt nog een complexer omdat meestal ook de partner moet worden meegenomen.

Een stamrecht BV is ook een VM, echter met maar een cliënt, dus die kent dit compenserende effect van vroege overlijders niet, maar een stamrecht BV moet na de AOW-leeftijd wel zo rekenen!
Vóor de AOW-leeftijd mag willekeurig worden opgenomen en er is dus geen vastgelegde set van toekomstige uitkeringen, dus daar kun je ook geen contante waarde van berekenen. De waarde wordt bepaald door de oprenting zoals vastgelegd in de stamrechtovereenkomst.
Na de AOW-leeftijd móet er een set van uitkeringen vastliggen en de waarde ervan moet t.b.v. de VpB aangifte worden bepaald met 4% rekenrente en met inbegrip van sterftewinst, dus actuarieel.
Veronderstellen we in hetzelfde voorbeeld even dat het een man betreft die precies 67 is dan blijkt dat, als we een rente veronderstellen van 2%, een bedrag nodig is van € 115.673. Gaan we uit van 4% dan is nog maar een bedrag van € 113.407 nodig.

Actuariële berekeningen zijn nodig:
1. Bij het begin van de uitkeringen: welke set van uitkeringen kan voor het stamrecht worden aangekocht.
2. Elk jaar bij het opstellen van de jaarrekening om de waarde te bepalen van het stamrecht = de actuariële contante waarde van de resterende uitkeringen met een fiscale rekenrente van 4%.

Hoewel ik zelf erg nauwkeurig actuariële berekeningen kan doen middels een zeer complex spreadsheet, gebruik ik in de meeste gevallen een officiële actuariële website (Finact) om een formeel rapport te overleggen.
Het is zeer complexe materie en het is eigenlijk niet uit te leggen waarom een stamrecht BV actuarieel zou moeten rekenen met een rekenrente van 4% - het is uiteindelijke het gevolg van de belastingwetten 2001. En het is overigens dezelfde 4% die voor box 3 gold...

De Stamrecht Ingenieur: Vakkundig, snel en goedkoop!

Contact: tinus@stamrechtIngenieur.nl This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it of 06 13 99 44 03